Skip to main content
2 juli 2014

RB Den Haag: Crisisheffing niet in strijd met Europees recht

Een bv is het niet eens met de zogeheten pseudo-eindheffing hoog loon die zij in maart 2013 heeft afgedragen voor een werknemer die in 2012 loon heeft genoten van meer dan € 150.000. Rechtbank Den Haag acht de crisisheffing van art. 32bd Wet LB 1964 niet in strijd met het wettelijke systeem van de Wet LB 1964. Bij deze pseudo-eindheffing hoog loon is volgens de rechtbank evenmin sprake van een ontoelaatbare aantasting van het eigendomsrecht zoals geformuleerd in art. 1 Eerste protocol bij het EVRM.

De keuze voor de invoering van de crisisheffing is bij uitstek een keuze die ligt op het terrein van de wetgever. Hoewel aspecten van terugwerkende kracht in de regeling zijn te onderkennen, is de wetgever gebleven binnen de hem toekomende ruime beoordelingsvrijheid. Er is ook geen sprake van strijd met het verdragsrechtelijke discriminatieverboden. De wetgever heeft uitdrukkelijk gekozen voor een heffing bij de inhoudingsplichtige ter zake van het in 2012 door werknemers genoten loon uit tegenwoordige dienstbetrekking. Zo werkgevers enerzijds en ondernemers en resultaatgenieters met een inkomen van meer dan € 150.000 en vennootschappen met een winst van meer dan € 150.000 anderzijds al kunnen worden aangemerkt als gelijke gevallen, kan niet worden gezegd dat de keuze voor een werkgeversheffing evident van redelijke grond is ontbloot.

De rechtbank verwerpt ook het betoog van de bv dat tot de grondslag voor de pseudo-eindheffing 2012 ten onrechte een bedrag is opgenomen in verband met de uitoefening van aandelenoptierechten. Hoewel deze beloning met name betrekking heeft op werkzaamheden van vóór 2012, bepaalt art. 10a Wet LB 1964 nu eenmaal dat als genietingsmoment heeft te gelden het moment van uitoefenen van de optierechten en niet het moment van toekenning. Het beroep van de bv is ongegrond.

Bron: Accountancynieuws

Terug

Nog niet uitgelezen?