Skip to main content
29 januari 2024

Renseigneringsplicht: Uiterlijk 31 januari opgaaf UBD indienen

Ben je ondernemer in de vastgoedsector? Opgelet, want grote kans dat ook jij dan valt onder de renseigneringsverplichting opgaaf UBD. Want zo redeneert de Belastingdienst: De opgaaf UBD geldt ook voor een betaling aan een ondernemer (natuurlijk persoon) die een factuur uitreikt met btw-verlegd. Uiterlijk 31 januari 2024 moet je de opgaaf UBD indienen. Een aantal belangrijke vragen, antwoorden en kanttekeningen over de renseigneringsplicht op een rij.

Sinds 1 januari geldt een nieuwe renseigneringsverplichting (artikel 22a Uitvoeringsbesluit Inkomstenbelasting (UBIB). Dit omdat het gebruik van het BSN bij het IB-47 formulier in strijd was met de AVG.

De nieuwe regeling is ruimer, omdat de informatieplicht van de regeling zowel geldt met als zonder verzoek van de Belastingdienst. Dit betekent dat je in bepaalde situaties een wettelijke verplichting hebt tot renseignering.

Q&A 1 – Situaties waarvoor de renseigneringsverplichting geldt

Vraag:
Voor wie geldt de renseigneringsverplichting?

Antwoord:
De renseigneringplicht geldt voor twee groepen:

  1. Inhoudingsplichtigen voor de loonheffingen die een betaling hebben gedaan aan natuurlijke personen voor werkzaamheden of diensten
  2. Collectieve beheersorganisaties (cbo’s) (zoals Buma/Stemra en Stichting Reprorecht)

De renseigneringsverplichting geldt voor inhoudingsplichtigen die betalingen doen aan natuurlijke personen voor werkzaamheden of diensten die zijn verricht voor de inhoudingsplichtige zelf of met een inhoudingsplichtige verbonden vennootschap (tenminste een derde gedeelte belang). Wie aangifte loonheffingen moet doen, kwalificeert dus als inhoudingsplichtige voor deze regeling.

Q&A 2 – Uitzonderingen op de renseigneringsplicht

Vraag:
Wanneer geldt een uitzondering op de renseigneringsverplichting?

Antwoord:
Doel van de nieuwe renseigneringsregeling is voor de Belastingdienst dat ze informatie ontvangt over betalingen die mogelijk belast zijn in de inkomstenbelasting als resultaat uit overige werkzaamheden. Sommige betalingen voor specifieke werkzaamheden en diensten zijn echter uitgesloten van de verplichting.

Eén van deze uitzonderingen betreft betalingen aan natuurlijke personen, waarbij voor de werkzaamheden een factuur* is uitgereikt met daarop vermeld de omzetbelasting**.

*) Zoals bedoeld in artikel 34c lid 1 Wet OB 1968.

**) Zoals bedoeld in artikel 35a lid 1 onderdeel j van de Wet op de Omzetbelasting 1968, ofwel Wet OB 1968. Onderdeel j bepaalt dat op de factuur moet staan wat het te betalen belastingbedrag is, tenzij er een bijzondere regeling van toepassing is waarvoor deze wet die vermelding uitsluit.

Q&A 3 – Renseigneringsplicht bij onderaanneming en btw-verlegde facturen

Vraag:
Zijn facturen met vermelding ‘btw-verlegd’ van (inhoudingsplichtige) bouwbedrijven uitgezonderd van de renseigneringsplicht?

Antwoord:
In de bouwsector geldt er als in onderaanneming werkzaamheden worden verricht een btw-verleggingsregeling. Deze regeling verlegt de heffing van de btw naar de afnemer. Facturen met verlegde btw bevatten dus geen te betalen btw-bedrag, maar wel de melding ‘btw-verlegd’.

De Belastingdienst ziet de woorden ‘btw-verlegd’ op een factuur niet als een vermelding van omzetbelasting als bedoel in artikel 35a lid 1 onderdeel j van de Wet OB. Dus vallen ze niet onder de eerdergenoemde uitzondering. En dus moet je als (inhoudingsplichtig) bouwbedrijf ook alle betalingen opnemen in de opgaaf UBD die je hebt gedaan aan ingeschakelde zzp’ers (timmerlieden, metselaars, elektriciens etc.) die hiervoor een factuur stuurden met btw-verlegd.

Voor niet of te laat indienen kun je onder andere een geldboete krijgen tot € 9.000.

Schiet renseigneringsregeling doel voorbij?

Meer in zijn algemeenheid lijkt de visie van de Belastingdienst te zijn dat je voor alle facturen zonder btw-bedrag en uitgereikt door een natuurlijk persoon een melding UBD moet doen. Dus facturen:

  • Waarop de btw-heffing is verlegd
  • Voor btw-vrijgestelde prestaties
  • Voor prestaties waarop het 0%-tarief van toepassing is
  • Van ondernemers die gebruikmaken van de kleine ondernemersregeling (KOR)

Dit betekent bijvoorbeeld ook dat je in de volgende situaties waarin – door een inhoudingsplichtige – een betaling plaatsvindt aan een natuurlijk persoon een opgaaf UBD moet doen:

  • Transportdiensten verzorgd door een ‘eigen rijder’ gericht op voor in- of uitvoer bestemde goederen.
  • Een in het buitenland woonachtige en werkzame zzp’er die diensten verricht op het gebied van IT, marketing etc.
  • Door een zzp’er uitgevoerd deskundigenonderzoek aan schepen en hun lading.
  • De onderhouds- en/of reparatiewerkzaamheden aan een vliegtuig door een als zelfstandige werkzame luchtvaarttechnicus.
  • De onderhouds- en/of reparatiewerkzaamheden aan schepen door een als zelfstandige werkzame scheepsmonteur.

Zo zijn er nog wel meer situaties denkbaar en kun je je al met al afvragen of de regeling voor renseigneringsplicht daarmee wellicht zijn doel voorbijschiet.

Uit de totstandkomingsgeschiedenis volgt dat werkzaamheden en diensten waarvoor een factuur is uitgereikt bewust zijn uitgesloten:

‘De belastingplichtigen die deze werkzaamheden verrichten zijn reeds bekend bij de Belastingdienst waardoor (vooralsnog) geen extra informatiestroom op gang hoeft te worden gebracht’, aldus het Besluit tot wijziging van het Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001, Stb. 2021, 358, pagina 5.

Zij zijn bekend bij de Belastingdienst, omdat er btw-aangifte moet worden gedaan. Dit geldt echter ook in het geval de btw-verleggingsregeling van toepassing is of bijvoorbeeld een 0%-tarief. De omzet die onder de btw-verleggingsregeling valt (of het 0%-tarief) moet namelijk worden aangegeven in rubriek 1e van de btw-aangifte.

Afwijkende visie op natuurlijke personen die KOR toepassen

Bovendien lijkt de visie van de Belastingdienst over renseignering van natuurlijk personen die de KOR toepassen niet in overeenstemming te zijn met de wet. Zoals hiervoor beschreven geldt er een uitzondering voor betalingen voor werkzaamheden waarvoor een factuur is uitgereikt met daarop de vermelding van omzetbelasting, als bedoeld in artikel 35a lid 1 onderdeel j van de Wet OB 1968. In onderdeel j staat dat het te betalen bedrag van de belasting op de factuur moet worden vermeld, tenzij er een bijzondere regeling van toepassing is waarvoor deze wet die vermelding uitsluit.

Deze ‘bijzondere regelingen’ zijn opgenomen in Hoofdstuk V van de Wet OB 1968. Hieronder vallen bijvoorbeeld:

  • Margeregeling
  • Reisbureauregeling

Artikel 25 Wet OB 1969 van afdeling 1 van dit hoofdstuk ziet echter toe op de vrijstelling van belasting voor kleine ondernemers (KOR). Uit artikel 25 lid 4 Wet OB 1968 volgt, dat wanneer een ondernemer de vrijstelling voor kleine ondernemers toepast hij op een factuur geen melding mag maken van omzetbelasting. Met andere woorden: in het geval van de KOR wordt de vermelding van omzetbelasting op de factuur juist op grond van een bijzondere regeling uitgesloten. Wettelijk gezien is er dan geen renseigneringsplicht, maar de Belastingdienst denkt daar anders over.

Kanttekeningen bij reikwijdte renseigneringsregeling

De slotsom is dat je de nodige kanttekeningen kunt plaatsen bij de reikwijdte die de Belastingdienst toekent aan de renseigneringsregeling. Daarnaast roept dit alles de vraag op of het uiteindelijk wel zo’n goede keuze is geweest om voor de uitwerking van deze regeling aan te sluiten bij de wettelijke spelregels van een ander belastingmiddel: de omzetbelasting.

Bron: Fiscaal Vanmorgen

Terug

Nog niet uitgelezen?