Skip to main content
22 mei 2024

Q&A: Schijnzelfstandigheid en de Wet VBAR

De overheid wil werknemers meer zekerheid bieden en de vaste arbeidsovereenkomst het uitganspunt laten zijn. Toch zien mijn collega’s en ik in de praktijk nog steeds veel verschillende vormen van flexibele arbeid, bijvoorbeeld het inhuren van zelfstandigen met een overeenkomst van opdracht. Hierbij bestaat het risico van schijnzelfstandigheid. De Wet verduidelijking beoordeling arbeidsrelaties en rechtsvermoeden (Wet VBAR) moet die schijnzelfstandigheid tegengaan. Het gaat nu nog om een wetsvoorstel, maar we verwachten grote gevolgen. Wat betekent dit voor jouw organisatie als je werkt met zelfstandigen? Ik heb een Q&A voor je samengesteld.

Door Laura van Alst, Arbeidsjurist

1. Wat is het doel van de Wet VBAR?

De Wet verduidelijking beoordeling arbeidsrelaties en rechtsvermoeden moet een eind maken aan de problematiek rondom schijnzelfstandigheid. Een schijnzelfstandige is een werkende die op papier zelfstandig is, maar in de praktijk eigenlijk werknemer is. In de huidige arbeidsmarkt, waarin we anders zijn gaan werken met bijvoorbeeld thuiswerken en online via apps, is het niet altijd duidelijk of werk door een zelfstandige of een werknemer wordt uitgevoerd.

De Wet VBAR moet een duidelijk toetsingskader geven wanneer er als werknemer moet worden gewerkt moet worden en wanneer als zelfstandige. Bedrijven die iemand willen inhuren en werkenden zelf kunnen dit toetsingskader gebruiken om het risico op schijnzelfstandigheid te vermijden.

De kwalificatie van de rechtsverhouding tussen een werkende en werkgever is zowel arbeidsrechtelijk als fiscaal van belang. Als iemand werkt als schijnzelfstandige:

  • Krijgt hij geen arbeidsrechtelijke bescherming, terwijl hij feitelijk werknemer is en daar wel recht op heeft (bijvoorbeeld ontslagbescherming en loondoorbetaling bij ziekte)
  • Betaalt hij (ten onrechte) geen loonheffingen en sociale zekerheidspremies, terwijl hij vaak hetzelfde werk verricht als werknemers met een arbeidsovereenkomst

2. Wat wijzigt de Wet VBAR?

Het wetsvoorstel voor de Wet VBAR bevat twee belangrijke wijzigingen:

  • Uitbreiding van artikel 7:610 BW (ter verduidelijking van het gezagscriterium en het bijbehorende toetsingskader)
  • Nieuw artikel 7:610aa BW (met het rechtsvermoeden dat in ieder geval sprake is van een arbeidsovereenkomst bij een beloning van ten hoogste € 32,24 per uur)

Bij de beoordeling of er sprake is van een arbeidsovereenkomst wordt er gekeken of er aan alle elementen van artikel 7:610 BW is voldaan. Het gaat daarbij om:

  • Arbeid
    • Loon

    • Gezag (‘werken in dienst van’)

Uitbreiding met tweede lid

Treedt de Wet verduidelijking beoordeling arbeidsrelaties en rechtsvermoeden in werking, dan zal artikel 7:610 BW worden uitgebreid met een tweede lid. Aan de hand daarvan moet je dan kunnen vaststellen of een situatie aan het gezagscriterium voldoet. Volgens het nieuwe 7:610 lid 2 BW is er sprake van gezag als:

  • a. De werkende de arbeid niet voor eigen rekening en risico verricht
  • b. De werkende de arbeid verricht met werkinhoudelijke aansturing van de werkgevende
  • c. De arbeid of de werkende organisatorisch zijn ingebed in de organisatie van de werkgevende

Uitbreiding met derde lid

Daarnaast voegt de nieuwe Wet VBAR nog een derde lid toe aan artikel 7:610 BW. Dit derde lid moet het onderlinge verband tussen a t/m c van lid 2 uiteenzetten. Element a en b worden gezamenlijk afgezet tegen element c:

  • Als a en b zwaarder wegen dan c, is er sprake van een arbeidsovereenkomst
  • Als a en b gezamenlijk even zwaar wegen als c, kijkt de wet naar hoe de werkende zich in het economisch verkeer gedraagt (dan wordt dus een vierde element aan het gezagscriterium toegevoegd)

Het wetsvoorstel voor de Wet verduidelijking beoordeling arbeidsrelaties en rechtsvermoeden omvat ook de toevoeging van een nieuw artikel: 7:610aa BW. Dit artikel introduceert een nieuw rechtsvermoeden om te bepalen of sprake is van een werknemer of een zelfstandige: Een tarief onder de € 32,24 exclusief btw per uur impliceert dat er sprake is van een arbeidsovereenkomst.

Het betreft een rechtsvermoeden dat de opdrachtgever (werkgever) met bewijsmiddelen kan weerleggen. Pas na bevestiging van het rechtsvermoeden door een rechter is er sprake van een arbeidsovereenkomst. De Belastingdienst kan zich dus ook pas vanaf dat moment daarop beroepen.

 

3. Wanneer gaat de Wet VBAR in?

Het wetsvoorstel voor de Wet VBAR is in 2023 ter internetconsultatie gegaan. Dit heeft tot veel reacties geleid, waardoor het wetsvoorstel nu wordt aangepast. De beoogde ingangsdatum is op 1 januari 2026.

Uit het hoofdlijnenakkoord van PVV, VVD, NSC en BBB van 16 mei 2024 blijkt dat zij de Wetsbehandeling van de Wet VBAR willen voortzetten. De partijen verschillen echter nog stevig over de invulling. Hoe de partijen deze verschillen gaan overbruggen, blijkt niet uit het hoofdlijnenakkoord.

4. Hoe zit het met handhaving door de Belastingdienst?

De Belastingdienst heeft handhaving op de kwalificatie van arbeidsrelaties nu nog opgeschort in een zogenoemd handhavingsmortuarium. Dit houdt concreet in dat de Belastingdienst geen correctieverplichtingen of naheffingsaanslagen loonheffingen (eventueel met boete) oplegt als ze schijnzelfstandigheid signaleert, tenzij sprake is van kwaadwillendheid. Dit gaat echter veranderen. En niet pas als de Wet verduidelijking beoordeling arbeidsrelaties en rechtsvermoeden in werking treedt, maar al per 1 januari 2025. De Belastingdienst gaat vanaf die datum actief handhaven op schijnzelfstandigheid. Wat als ze oordeelt dat sprake is van schijnzelfstandigheid?

Als je het oordeel ‘schijnzelfstandigheid’ krijgt, dan ben je als opdrachtgever (werkgever) onder andere verplicht om:

  • Voor betalingen aan de opdrachtnemer (werknemer) loonbelasting en premie volksverzekeringen in te houden en af te dragen
  • Voor de opdrachtnemer (werknemer) premies werknemersverzekeringen en de bijdrage voor de Zorgverzekeringswet af te dragen
  • Indien van toepassing: Het werkgeversdeel van de pensioenpremie in te leggen

Werk je als opdrachtgever (werkgever) met veel zelfstandigen, dan kan het hierbij gaan om zeer hoge bedragen.

Het oordeel ‘schijnzelfstandigheid’ heeft ook voor de werkende zelf grote gevolgen: De werkende moet de verkregen inkomsten in de aangifte inkomstenbelasting aangeven als loon uit dienstbetrekking in plaats van winst uit onderneming of resultaat uit overige werkzaamheden. De zelfstandige heeft dan geen recht meer op bijvoorbeeld de zelfstandigenaftrek.

5. Wat kan ik nu doen ter voorbereiding op de Wet VBAR?

Vooral met het oog op het opheffen van het handhavingsmortuarium van de Belastingdienst per 1 januari 2025 kun je als opdrachtgever (werkgever) nu al voorbereidingen treffen. In het Handhavingsplan arbeidsrelaties, tranche 2024, van de Belastingdienst vind je meer over de plannen en do’s en don’ts.

Overzicht van zelfstandigen maken

Verder raad ik je aan om nog vóór de zomer een overzicht te maken met daarin de zelfstandigen die je in dienst hebt en hun functies. Ga vervolgens per zelfstandige na: Valt diens functioneren onder de noemer ‘zelfstandige’ of is diegene eigenlijk een werknemer en is er dus sprake van schijnzelfstandigheid? Vervolgens kun je bepalen hoe je eventuele arbeidsrelaties waarbij sprake is van schijnzelfstandigheid wilt hervormen.

Meer weten over de Wet VBAR en flexibele arbeidsvormen?

Wil je graag hulp bij het inzichtelijk maken van flexibele arbeidsvormen in jouw organisatie? Meer weten over de Wet verduidelijking beoordeling arbeidsrelaties en rechtsvermoeden en welke consequenties de Wet VBAR heeft voor jouw organisatie? Bel of mail me en ik of een van mijn collega’s helpt je verder.

Laura van Alst
Arbeidsjurist
Tel: +31 (0)316 740 115
E-mail: l.v.alst@vitaconluteijn.nl

Terug

Nog niet uitgelezen?