Skip to main content
19 september 2022

Lokale overheid | Vrijlating inkomsten bijstand

De Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen roept in de gemeentenieuwsbrief van het Ministerie van SZW de gemeenten op om zich te houden aan de uitspraak van de CRvB (Centrale Raad van Beroep) over de inkomstenvrijlating in de Participatiewet. Deze uitspraak geeft invulling over hoe de vrijlatingsregeling moet worden toegepast.

Op 24 augustus 2021 heeft de CRvB een uitspraak gedaan in een hoger beroepszaak van de gemeente Rotterdam. Zij waren van mening dat de gemeente een bijstandsuitkering van een gehuwd paar onterecht had ingetrokken. Dit gebeurde nadat één van hen werk had gevonden. Door de ingetrokken bijstand werd hun gezamenlijke inkomen plotseling een stuk lager. De gemeente had volgens de CRvB de vrijlatingsregeling moeten toepassen ondanks dat het inkomen van de partners boven de bijstandsnorm lag na de gewijzigde situatie.

Volgens de uitleg van de rechter moet de wet op een andere manier worden gevolgd. Allereerst diende de gemeente een bedrag te berekenen hoeveel van het nieuwe inkomen de bijstandsgerechtigde bovenop de uitkering mag houden op basis van de vrijlatingsregeling. Op basis van artikel 31 PW lid 2n is dit 25% van de hoogte van het inkomen uit arbeid met een maximum van € 226 per maand. Dit bedrag hoeft niet te worden meegerekend als inkomen. Indien er na aftrek van de vrijlating minder inkomen overblijft dan de bijstandsnorm dan is er nog steeds sprake van recht op bijstand. Dit geldt ook voor de vrijlatingen voor alleenstaande ouders en voor personen met een medische urenbeperking. De vrijlatingsregeling kan maximaal een half jaar worden toegepast.

Met terugwerkende kracht

De minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen verzoekt gemeenten om de uitspraak met terugwerkende kracht tot 24 augustus 2021 toe te passen. Gemeenten kunnen SUWI-net raadplegen voor de uitkeringen die te vroeg zijn beëindigd.

 

Bron: Rijksoverheid

Terug

Nog niet uitgelezen?