Skip to main content
6 mei 2021

WBTR: Verduidelijking over regelgeving bestuur en toezicht voor rechtspersonen

Op 1 juli 2021 zal de Wet Bestuur en Toezicht Rechtspersonen (WBTR) in werking treden. Deze wet beoogt de regelgeving over het bestuur en toezicht voor rechtspersonen te verduidelijken en aan te vullen.

De wet sluit aan op de bestaande wet- en regelgeving (Boek 2 Burgerlijk Wetboek) en beoogt een aantal aanvullingen die met name gevolgen zullen hebben voor stichtingen, verenigingen, coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen. Hieronder vind je puntsgewijs welke relevante wijzigingen volgen en welke relevant zijn voor de praktijk.

 1. Wettelijke grondslag raad van commissarissen bij de vereniging en de stichting

Voor alle rechtspersonen, op de vereniging en de stichting na, bestond er al een wettelijke grondslag voor het toezichthoudend orgaan. In de praktijk bestond er wel een soort raad van commissarissen (veelal onder de noemer Raad van Toezicht). Door het ontbreken van een wettelijke taakomschrijving was het onvoldoende duidelijk welke verantwoordelijkheden dit orgaan had.

Met de komst van de WBTR wordt nu vastgelegd dat een raad van commissarissen de taak heeft om toezicht te houden op het beleid van het bestuur en de algemene gang van zaken in de rechtspersoon en de daaraan verbonden onderneming of organisatie. Daarnaast heeft de raad van commissarissen de taak het bestuur met raad terzijde te staan.

Bestuurders en commissarissen van alle rechtspersonen zullen zich na inwerkingtreding van de WBTR wettelijk moeten richten naar het belang van de rechtspersoon en de daarmee verbonden onderneming/organisatie.

2. Wettelijke grondslag monistisch bestuurssysteem bij de vereniging, de stichting, de coöperatie en de onderlinge waarborgmaatschappij

Hiermee wordt het zogenoemde ‘one-tier board’ in de wet verankerd voor verenigingen, stichtingen, coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen. Bij dit bestuurssysteem wordt geen apart toezichthoudend orgaan ingesteld, zoals een raad van commissarissen. In plaats daarvan zullen niet-uitvoerende bestuurders toezicht houden op de uitvoerende bestuurders. Het voordeel hiervan is dat het voor alle partijen, inclusief derden die door het optreden van de rechtspersoon zijn geraakt, weten wie zij verantwoordelijk kunnen houden.

3. Uniformering van de tegenstrijdigbelangregeling

Onder het huidige recht ontbreekt een tegenstrijdigbelangregeling voor de stichting. De stichting is een rechtspersoon zonder leden, aan wie het bestuur verantwoording heeft af te leggen, waardoor het risico groter kan zijn dat het bestuur eigen belangen laat gelden boven die van de rechtspersoon.

Bestuurders van alle rechtspersonen die te maken krijgen met een belangenverstrengeling mogen niet deelnemen aan de beraadslaging en besluitvorming over het betreffende onderwerp. Als het gehele bestuur een tegenstrijdig belang heeft, gaat de beslissingsbevoegdheid over op de raad van commissarissen. Heeft ook de gehele raad te maken met een belangenconflict, dan verschuift die bevoegdheid naar de algemene vergadering. Een commissaris met een belangenconflict mag dus niet deelnemen aan de beraadslaging en besluitvorming over dat onderwerp. In de statuten kan hier wel van worden afgeweken. Zo kun je denken aan een bepaling die bij een geconflicteerde raad van commissarissen alsnog het bestuur aanwijst als beslissingsbevoegd orgaan.

De stichting kent geen algemene vergadering en daarom geldt een iets afwijkende regeling: bij een geconflicteerd bestuur blijft de beslissingsbevoegdheid bij dat bestuur liggen, indien de stichting geen toezichthoudend orgaan heeft ingesteld. In plaats van een verschuiving van die bevoegdheid geldt een schriftelijkheidsvereiste. Het bestuur moet op basis daarvan de aan het besluit ten grondslag liggende overwegingen schriftelijk vastleggen. Hetzelfde geldt voor een stichting die wel een toezichthoudend orgaan kent. Het schriftelijk vastleggen helpt de bestuurder of commissaris bij zijn verantwoording achteraf, maar doet niks af aan de externe geldigheid van het besluit.

4. Aansprakelijkheid bestuurders en commissarissen in geval van faillissement wegens onbehoorlijke taakvervulling.

Op dit moment kan de curator tegen bestuurders en commissarissen van informele verenigingen en van verenigingen en stichtingen die niet onderworpen zijn aan de heffing van vennootschapsbelasting, nog geen vordering indienen wegens onbehoorlijke taakvervulling. Met de inwerkingtreding van de WBTR geldt straks dat ook zij aansprakelijk zijn in geval van faillissement van de rechtspersoon wanneer zij hun taken onbehoorlijk hebben vervuld.

Voor verenigingen en stichtingen die wettelijk verplicht zijn een jaarrekening op te stellen geldt nu dat het niet naleven van de administratie- of publicatieverplichtingen wordt gezien als onbehoorlijk bestuur/toezicht. Aangenomen wordt dan dat het onbehoorlijke bestuur/toezicht een belangrijke oorzaak was voor het faillissement. De bestuurder/toezichthouder kan dan enkel aan aansprakelijkheid ontkomen als hij bewijst dat de onbehoorlijke taakvervulling niet aan hem te wijten was.

5. Modernisering criteria ontslag van bestuurders en commissarissen van de stichting

Vanaf het moment dat de WBTR in werking treedt, zal het mogelijk zijn om een stichtingsbestuurder te (laten) ontslaan door de rechter. Ontslag wordt mogelijk op grond van zogenaamde taakverwaarlozing of andere gewichtige redenen of wegens ingrijpende wijziging van omstandigheden waardoor een bestuurder niet langer meer zijn functie mag vervullen.

6. Statuten: belet en ontstentenis en meervoudig stemrecht

Nieuw is ook dat een bestuurder of commissaris niet meer stemmen kan uitbrengen dan andere bestuurders of commissarissen tezamen (begrenzing van het meervoudig stemrecht). De WBTR bepaalt verder dat de statuten een regeling moeten bevatten over belet (langdurige ziekte of schorsing) en ontstentenis (defungeren of ontslag) van het gehele bestuur of toezicht. Voor slechts een gedeelte van het bestuur of toezicht is dit optioneel.

Wat moet je regelen en waar moet je verder op letten?

De WBTR bevat een overgangsregeling voor de vereiste wijzigingen. Op basis daarvan moeten de statuten in overeenstemming worden gebracht met de WBTR bij de eerstvolgende statutenwijziging, maar uiterlijk binnen 5 jaar na datum inwerkingtreding van de wet.

Als de statuten nog geen bepaling over belet en ontstentenis of beperking van het meervoudig stemrecht bevatten, moet dit dus worden gewijzigd bij de eerstvolgende statutenwijziging, maar uiterlijk vóór 1 juli 2026.

De aansprakelijkheid van bestuurders en commissarissen wordt met de WBTR voor de informele vereniging en de vereniging die niet is onderworpen aan de heffing van vennootschapsbelasting, uitgebreid. Bestuurders en commissarissen van alle stichtingen en verenigingen kunnen dus persoonlijk aansprakelijk worden gesteld in faillissement, indien het faillissement het gevolg was van onbehoorlijk bestuur. Het is dus aanbevolen de dekking van de aansprakelijkheidsverzekering opnieuw te bekijken.

Heb je vragen over de WBTR? Neem dan contact met ons op.

Terug

Nog niet uitgelezen?